Wiskunde 1
metend rekenen
maten in alle soorten
bruto & netto
als je iets kan wegen: brutogewicht & nettogewicht & tarra (alles & wat erin zit & ballast) |
als het om geld gaat: brutobedrag & nettobedrag (wat je krijgt of moet krijgen & wat je echt overhoudt) |
voorbeeld 1: De boer krijgt € 40 voor 100 l melk (bruto) maar alle kosten van voer en elektriciteit en zo zijn € 26 per 100 l. Hij heeft dus eigenlijk maar € 13 (netto) per 100 l melk. voorbeeld 2: De elektricien installeert nieuwe verlichting en vraagt daarvoor €300 (bruto). Maar hij heeft voor de lampen en het installatiemateriaal zelf € 195 betaald. Hij verdiende dus € 105 (netto). |