tegenwoordig & verleden: makkelijk
Een werkwoord vervoegen in de tegenwoordige tijd is niet moeilijk: | Soms is de verleden tijd ook niet moeilijk: | |
Voorbeelden: ik wandel jij fietst zij kampeert wij lachen jullie werken zij wenen |
Voorbeelden: ik wandelde jij fietste zij kampeerde wij lachten jullie werkten zij weenden |
stam + de stam + te stam + de stam + ten stam + ten stam + den |
De regel is dus: |
in het enkelvoud in het meervoud |
stam + te stam + ten |