Stop navigatie

verleden tijd

tegenwoordig & verleden: makkelijk

Een werkwoord vervoegen in de tegenwoordige tijd is niet moeilijk: Soms is de verleden tijd ook niet moeilijk:
Voorbeelden:
ik wandel
jij fietst
zij kampeert
wij lachen
jullie werken
zij wenen
Voorbeelden:
ik wandelde
jij fietste
zij kampeerde
wij lachten
jullie werkten
zij weenden

stam + de
stam + te
stam + de
stam + ten
stam + ten
stam + den
De regel  is dus:

in het enkelvoud

in het meervoud

 stam + te
of stam + de

stam + ten
of stam + den

tegenwoordig & verleden: moeilijk

Ook deze werkwoorden zijn makkelijk in de tegenwoordige tijd: Maar in de verleden tijd klinken ze helemaal anders:
Voorbeelden:
ik schrijf
jij begint
hij vraagt
wij kijken
jullie lezen
zij slapen
Voorbeelden:
ik schreef
jij begon
hij vroeg
wij keken
jullie lazen
zij sliepen
  Deze werkwoorden veranderen van klank als ze in de verleden tijd worden gebruikt.

 Jammer genoeg is er geen regel om te weten hoe de verleden tijd van deze werkwoorden is.

Je leert ze door naar anderen te luisteren.
Je leert ze door ze tegen te komen als je leest.
Je kan ze opzoeken in het woordenboek.

En als je ze veel tegenkomt (door te luisteren en te lezen) dan krijg je ze vanzelf in je hoofd.

-te of -de / -ten of -den

Bij werkwoorden die niet van klank veranderen, is de regel:
stam +te(n) of
stam +de(n).

De eind-n is alleen voor het meervoud.

Dat is een duidelijke regel

Maar wanneer gebruik je
stam +te

en wanneer
stam +de ?

Gelukkig is daar een trucje voor: 't kofschip

Dat zit zo:

  • is de laatste letter van de noemvorm zonder -en
    een T of een K of een S of CH of een P:

    gebruik stam +te(n)
  • als de laatse letter anders is:
    gebruik stam +de(n)

Om die letters beter te onthouden hebben we ze in een woord gezet:  'TKoFSCHiP

WEL

stam +te
stam +ten

NIET

stam +de
stam +den

Opgelet!

Als de laatste letter een -t is, dan krijg je dus een dubbele -t:
stoot -> stootte
Als de laatste letter een -d is, krijg je dus een dubbele -d:
brand -> brandde

Nog eens opgelet!

Je moet niet kijken naar de laatste letter van de stam, maar echt naar die van de noemvorm zonder -en.

Voorbeeld:
schaven -> stam = (ik) schaaf
        ->  inf -en = schav
        dus: stam +de = schaafde